In de voorzomer van 2019 had ik een bijzonder gesprek met Willibrord Frequin over zijn vriendschap met mijn vader. In zijn keuken had hij op tafel een aantal fotoboeken klaargelegd. Ik was een beetje onthand hoe ik me moest opstellen, Willibrord had zijn kenmerkende knorrige hoofd en stem, maar al heel snel zag ik de lieve man die hij was en ontvouwde zich een bijzonder warm gesprek.

Willibrord en mijn vader ontmoetten elkaar tijdens de opnames van Sterrenslag. Willibrord vertelt:Dan ging ik altijd bij hem zitten, tussendoor, ’s avonds bij het diner of na de opnames. Iedereen zat  altijd bij de bar of in de lounge en ik zat altijd bij hem, dan had ik plezier. Dan hoefde ik alleen maar naar hem te kijken en naar hem te luisteren dat vond ik prachtig. De manier hoe hij de wereld interpreteerde, hoe hij dingen zei, met die enorme grappige achtergrond. Iedereen was heel druk aan het praten en hij zat altijd heel rustig en dan kwam er ineens een kwinkslag, dat was geweldig.’ (Tekst gaat verder onder foto)

Sterrenslag 1978 (Foto: Studio Square)

De zestigste verjaardag van mijn vader was een grote happening. Veel artiesten brengen het ter sprake als ik met hen spreek, zo ook Willibrord. In mijn boek schrijf ik er ook over, over de enorme tent in de tuin en de mensen die allemaal onze woonkamer vulden. Onder de gasten bevonden zich onder vele anderen burgemeester Hans Gruijters, presentator Wim Bosboom, John de Mol, Frank Wentink, Joke Bruijs en Gerard Cox. Ik herinner me nog het hele harde ‘Lang zal hij leven!’ dat werd ingezet. Ik schrok van het gebulder. (Tekst gaat verder onder foto’s)

Hieperdepiep Hoera

Wim Bosboom, Hans Gruijters, mijn moeder, Gerard Cox, mijn vader, Ad Ploeg en Willibrord Frequin

Willibrord pakt een aantal foto’s van het feest er bij en vertelt: De mensen die daar waren zijn geen plebs, dat waren mensen met allure. Los van mij want ik was een snotneus in die tijd. Dat was om hem heen verzameld. Ik ging nooit naar feestjes thuis behalve bij Jan.’

Het feest ging door tot diep in de nacht met als één van de hoogtepunten de truc met de stropdas van goochelaar Richard Ross. Over deze goocheltruc heb ik verschillende versies gehoord. Willibrords versie is dan ook weer anders dan die van anderen die er bij waren. Het is een voorbeeld van hoe herinneringen veranderen. Na bestudering van diverse foto’s kom ik er achter welk verhaal het juiste moet zijn. Ik heb het in mijn boek beschreven. (Tekst gaat verder onder foto’s)

Truc met de stropdas. Op de foto o.a. Joke Bruijs, Wim Bosboom, Tonny Eijk, Richard Ross, Gerard Cox

Willibrord en Richard Ross in de feesttent in onze tuin

Op de avond dat mijn vader zijn 500e voorstelling van Bruin Brood in Carré speelde bedacht Willibrord een mooi cadeau. Hij maakte een verslaglegging van deze avond met de cameraman van Brandpunt. Niet voor de televisie maar privé voor mijn vader. Toen ik Willibrord er aan herinnerde zei hij luchtig: ‘Ja dat deed je dan, dat was dan een leuke herinnering. Dat hoort dan bij de vriendschap weet je wel.’ Ik heb het beeld gedigitaliseerd en aan Willibrord gegeven. Bekijk hier het intro van Willibrord in Carré.

Die avond werd extra speciaal omdat mijn vader na zijn voorstelling gehuldigd werd met de erepenning van Amsterdam. Een  onderscheiding die niet veel mensen krijgen. Het comité van aanbeveling dat hem bij de gemeente heeft voor gedragen bestond uit: PvdA-politicus Harry van den Bergh, Willibrord Frequin, zanger Bob Scholte, Jan Schaefer, Carré theaterdirecteur Bob van der Linden, Jacques d’Ancona, Willy Alberti, Lou Lap, Hans Gruijters en Wim Bosboom. Tijdens het gesprek in Laren vertelt Willibrord over het Comité van aanbeveling. ‘Hij was heel erg bescheiden, maar hij was een man van allure dus wij moesten als vrienden hem een beetje extra geven dat hij weer met allure benaderd werd. Zo was het.’

Willibrord is ook in de laatste periode van mijn vaders leven veel bij hem geweest. Hij had als één van de weinigen in de gaten hoe ziek hij was. ‘Ik ben veel bij hem in het ziekenhuis geweest. Ik was heel druk, maar reed vaak naar hem toe in Lelystad. Soms reed ik er heen en dan zei ik: “Ik kom alleen even zeggen dat ik geen tijd heb om langs te komen.” Dan moest hij lachen. Ik zag dat hij blij was als ik langs kwam, dat gaf hem een beetje moed. Ik liet hem ook veel zelf vertellen, dat vond hij fijn. Eerst was hij een beetje terughoudend maar later hadden we intieme gesprekken over het leven, over jou en je moeder en over zijn carrière. Het was een hele lieve man, natuurlijk hè. Niet zo’n bravoure type, helemaal niet zelfs. Hij was misschien wel het tegenovergestelde van wat ik was. Een rustig type. Hij maakte mij ook altijd blij. We hoorden ook echt bij elkaar, we konden goed praten.’

Willibrord blikt terug: ‘Het belangrijkste van je pa was dat het een lieve man was, een rustige man. Andere artiesten zat aan een tafel met allemaal mensen eromheen maar dat had je pa nooit. Hij had aanzien. Het was wel Jan Blaaser, niet één of ander lulletje. Hij had minder publiciteit dan die andere jongens die veel schreeuweriger waren. Maar hij pakte zijn eigen podium en dat vond ik altijd zo sjiek bij hem. Het liefst verroerde hij zich niet, het is heel bijzonder dat je eigenlijk niks nodig hebt. Het was zijn stijl. Het was een genre dat niet veel vertoond werd. Hij kon de zaal laten bulderen, dat was prachtig. Als je dat kan dan ben je een groot kunstenaar.’

Plots vraagt Willibrord of ik al een uitgever heb. Ik vertel hem dat ik nog redelijk aan het begin van mijn onderzoek ben en mijn tijd neem voordat ik die stappen ga maken. Hij drukt me op het hart dat voordat ik met uitgevers of pers ga praten eerst hem bel. ‘Want ik ga jou helpen.’

Helaas heeft Willibrord mijn boek niet meer kunnen lezen. Tegen de tijd dat mijn manuscript af was bleek hij zelf ernstig ziek. Hij heeft me nog veel succes gewenst en stierf kort daarna. Ik was verdrietig dat hij het eerbetoon dat hij wilde geven niet meer heeft kunnen zien.

‘Het is een vriend waar ik enorm van genoten heb. Waar ik enorm trots op ben dat ik zijn vriend geweest ben.’

Ik moet glimlachen terwijl hij dat zegt.

‘Wat lach je nou?’

‘Ik vind het lief’, zeg ik.

‘Dan moet je het opschrijven,’ gebiedt hij.

‘Mijn dictafoon loopt nog steeds en deze onthoud ik wel,’ stel ik hem gerust.

De vorige blog lees je hier

Het boek koop je in de boekwinkel of bestel je hier